Dit artikel is geschreven voor plaatsing in het ND, maar is niet geplaatst.

Reformatie 500 en Luthers anti-Joodse uitspraken

In augustus jl. woonde ik als bestuurslid van Yachad een internationale conferentie van LCJE in Berlijn bij, die in het teken stond van het Reformatie herdenkingsjaar. Hier was ook een heel aantal Messiasbelijdende Joden aanwezig. Deze conferentie stond in het teken van de impact van de Reformatie voor het Joodse volk (in het algemeen) en voor Messiasbelijdende Joden in het bijzonder. Daarbij kwam nadrukkelijk aan de orde hoezeer Luther de evangelieverkondiging aan het Joodse volk in de weg staat met zijn beruchte antisemitische uitspraken en het effect dat die hebben gehad.

Van positief naar categorisch negatief

Aanvankelijk gaf Luther hoog op van de Joden. Bij hen hadden de dwalingen van de Rooms-Katholieke Kerk geen ingang gevonden. Zij waren het uitgekozen volk om het evangelie van de Messias aan te nemen. Luther schokte de toenmalige kerk met de stelling: Jezus was een Jood (1523). Hij oefende kritiek op de Rooms-Katholieke kerk, die argumenteerde alsof Joden honden waren in plaats van mensen. Luther hoopte en verwachtte dat de Joden massaal voor de inzichten van de Reformatie gewonnen zouden worden. Toen dat niet gebeurde kwam hij tot zijn beruchte anti-Joodse uitspraken. In het boekje ‘Over de Joden en hun leugens’ (1543) riep hij op om synagogen te vernietigen. Hij schold de Joden uit voor ‘vuile bruid’ en ‘bloeddorstige bloedhonden’, hij noemde hen een plaag. Hij hechtte geloof aan fabeltjes als zouden de Joden bronnen vergiftigd hebben en kinderen van christenen hebben ontvoerd en vermoord. Ook zouden ze de pest hebben veroorzaakt en avondmaalsbrood hebben ontwijd. De Nazi’s waren blij met dit boekje en hebben het tijdens hun duistere regime herdrukt.

Luthers antisemitische uitspraken zijn geen ‘slip of the tongue’, maar structureel aanwezig in diens werk. Tot aan zijn dood voelde hij zich geroepen om tegen de Joden te getuigen.

de ‘Judensau’ (de Jodenzeug)

Helaas staat in Luthers kerk van Wittenberg (de Stadtkirche) nog altijd het beeldhouwwerk de ‘Judensau’. Het werd daar geplaatst in 1305. Dergelijke sculpturen en houtsnijwerken werden in de Middeleeuwen in veel kerken bevestigd en bleven eeuwenlang populair. Afgebeeld is een rabbi die een – voor Joden onrein – varken vastgrijpt, haar achterwerk optilt om het van onderen te bestuderen. Andere Joden drinken samen met biggen uit de tepels van de zeug. Erboven staat de inscriptie: ‘Rabini Shem Hamphoras’, een zinspeling op ‘Shem ha me phorasch’ wat betekent: ‘de volledig uitgesproken naam van God’ (de naam die voor orthodoxe Joden heilig is).

Luther vond het een prima sculptuur, laat hij in een geschrift uit 1543 weten. De Nazi’s vonden het later ook prima. Ze stuurden schoolklassen naar de kerk in Wittenberg om die sculptuur te bekijken. Vandaag is het nog te ‘bewonderen’. Er is een petitie gaande van de Messiasbelijdende Jood Richard Harvey om dit monument naar elders te verplaatsen, als zijnde een volkomen misplaatst signaal waar het evangelie van de kerk voor staat.

Een publieke schuldbelijdenis richting vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap zou in dit Reformatiejaar niet misplaatst zijn. De antisemitische erfenis werkt voor Joden blokkerend om zich in het Nieuwe Testament te verdiepen. Waarom zou je als Jood met zo’n kerk te maken willen hebben?

Vijf aanvullende stellingen op de 95 stellingen van Luther:

(gebaseerd op Rom. 1:16, 10:2, 11:1,28-29)

Stelling 96

Christenen uit de heidenvolken moeten beseffen dat hun Messias een geboren Jood is en blijft, ook nu Hij aan de rechterhand van de Vader zit. We belijden dat Hij terugkomt om te oordelen Israël en de volken.

Stelling 97

Als christenen erkennen we dat Gods verbond met het Joodse volk nog steeds van kracht is. Gods genadegaven en roeping zijn onberouwelijk.

De ontrouw van het volk heft de trouw van God niet op. God heeft zijn volk niet verstoten. Hij heeft het lief omwille van Abraham.

Stelling 98

Als christenen uit de heidenvolken erkennen we onze misdaden tegen het Joodse volk. Vaak lieten we niets zien van Christus’ zoekende liefde voor de verloren schapen van Israël. Als christenen erkennen we dat we zelf een groot struikelblok voor de Joden hebben gelegd om hun Messias te vinden.

Stelling 99

Als christenen uit de heidenvolken erkennen we dat we Gods Woord verkeerd hebben gelezen, toen we de Joden beschuldigden van de moord op Christus. We erkennen zelf verantwoordelijk te zijn voor zijn dood aan het kruis, vanwege ónze zonden.

Stelling 100

Als christenen uit de heidenvolken erkennen we dat wij de wilde takken zijn, die nooit mogen neerzien op de afgebroken takken van de edele olijf. We verheugen ons in het privilege dat we bij het volk van Abraham mogen horen, als wilde takken geënt op de edele olijf, met de vruchtbare wortel Christus. We erkennen dat het evangelie eerst voor de Jood, daarna voor de volken is.

Jan-Henk Soepenberg

Voorzitter Yachad

Predikant GKv Assen-Zuid